De Staten die partij zijn bij dit Verdrag,
- Overwegende dat, in overeenstemming met de in het Handvest der
Verenigde Naties verkondigde beginselen, erkenning van de
inherente waardigheid en van de gelijke en onvervreemdbare
rechten van alle Leden van de mensengemeenschap de grondslag is
voor vrijheid, gerechtigheid en vrede in de wereld,
- Indachtig dat de volkeren van de Verenigde Naties in het Handvest hun vertrouwen in de fundamentele rechten van de mens en in de
waardigheid en de waarde van de mens opnieuw hebben bevestigd en
hebben besloten sociale vooruitgang en een hogere levensstandaard
in grotere vrijheid te bevorderen,
- Erkennende dat de Verenigde Naties in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en in de Internationale Verdragen
inzake de Rechten van de Mens hebben verkondigd en zijn
overeengekomen dat een ieder recht heeft op alle rechten en
vrijheden die daarin worden beschreven, zonder onderscheid van
welke aard ook, zoals naar ras, huidskleur, geslacht, taal,
godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of sociale
afkomst, eigendom, geboorte of andere status,
- Eraan herinnerende dat de Verenigde Naties in de Universele
Verklaring van de Rechten van de Mens, hebben verkondigd dat
kinderen recht hebben op bijzondere zorg en bijstand,
- Ervan overtuigd dat aan het gezin, als de kern van de samenleving en de natuurlijke omgeving voor de ontplooiing en het welzijn van
al haar leden en van kinderen in het bijzonder, de nodige
bescherming en bijstand dient te worden verleend opdat het zijn
verantwoordelijkheden binnen de gemeenschap volledig kan dragen,
- Erkennende dat het kind, voor de volledige en harmonische
ontplooiing van zijn persoonlijkheid, dient op te groeien in een
gezin, in een sfeer van geluk, liefde en begrip,
- Overwegende dat het kind volledig dient te worden voorbereid op
het leiden van een zelfstandig leven in de samenleving, en dient
te worden opgevoed in de geest van de in het Handvest der
Verenigde Naties verkondigde idealen, en in het bijzonder in de
geest van vrede, waardigheid, verdraagzaamheid, vrijheid,
gelijkheid en solidariteit,
- Indachtig dat de noodzaak van het verlenen van bijzondere zorg aan het kind is vermeld in de Verklaring van Genève inzake de
Rechten van het Kind van 1924 en in de Verklaring van de Rechten
van het Kind, aangenomen door de Verenigde Naties in 1959, en is
erkend in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, in
het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke
Rechten (met name in de artikelen 23 en 24), in het
Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele
Rechten (met name in artikel 10 daarvan) en in de statuten en
desbetreffende akten van de gespecialiseerde organisaties en
internationale organisaties die zich bezighouden met het welzijn
van kinderen,
- Indachtig dat, zoals aangegeven in de Verklaring van de Rechten
van het Kind, aangenomen door de Algemene Vergadering van 20
november 1959, `het kind op grond van zijn lichamelijke en
geestelijke onrijpheid bijzondere bescherming en zorg nodig
heeft, met inbegrip van geëigende wettelijke bescherming, zowel
vóór als na de geboorte,
- Herinnerende aan de bepalingen van de Verklaring inzake sociale
en juridische beginselen betreffende de bescherming en het
welzijn van kinderen, in het bijzonder met betrekking tot
plaatsing in een pleeggezin en adoptie, zowel nationaal als
internationaal, van de standaard Minimumregels van de Verenigde
Naties voor de toepassing van recht op jongeren (de
Beijingregels), en van de Verklaring inzake de bescherming van
vrouwen en kinderen in noodsituaties en bij gewapende conflicten,
- Erkennende dat er, in alle landen van de wereld, kinderen zijn
die in uitzonderlijk moeilijke omstandigheden leven, en dat deze
kinderen bijzondere aandacht behoeven,
- Op passende wijze rekening houdend met het belang van de
tradities en culturele waarden van ieder volk voor de bescherming
van het kind en voor zijn harmonische ontwikkeling,
- Het belang erkennende van internationale samenwerking ter
verbetering van de levensomstandigheden van kinderen in ieder
land, in het bijzonder in de ontwikkelingslanden,
... zijn het volgende overeengekomen :
Deel I
- Artikel 1
- Voor de toepassing van dit Verdrag wordt onder een kind
verstaan ieder mens jonger dan achttien jaar, tenzij volgens het
op het kind van toepassing zijnde recht de meerderjarigheid
eerder wordt bereikt.
- Artikel 2
- 1. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag, eerbiedigen en
waarborgen de in het Verdrag omschreven rechten voor ieder kind
onder hun rechtsbevoegdheid zonder discriminatie van welke aard
ook, ongeacht ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst,
politieke of andere overtuiging, nationale, etnische of
maatschappelijke afkomst, vermogen, handicap, geboorte of andere
omstandigheid van het kind of van een ouder of wettige voogd.
2. De Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen om
te waarborgen dat het kind wordt beschermd tegen alle vormen van
discriminatie of bestraffing op grond van de status of de
activiteiten van, de meningen geuit door of de overtuigingen van
de ouders, wettige voogden of familieleden van het kind.
- Artikel 3
- 1. Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor
maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties,
bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de
belangen van het kind de eerste overweging.
2. De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe het kind te
verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn
welzijn, rekening houdend met de rechten en plichten van zijn
ouders, wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk
zijn voor het kind, en nemen hiertoe alle passende wettelijke en
bestuurlijke maatregelen.
3. De Staten die partij zijn, waarborgen dat de instellingen,
diensten en voorzieningen die verantwoordelijk zijn voor de zorg
voor of de bescherming van kinderen voldoen aan de door de
bevoegde autoriteiten vastgestelde normen, met name ten aanzien
van de veiligheid, de gezondheid, het aantal personeelsleden en
hun geschiktheid, alsmede bevoegd toezicht.
- Artikel 4
- De Staten die partij zijn, nemen alle nodige wettelijke, bestuurlijke en andere maatregelen om de in dit Verdrag erkende
rechten te verwezenlijken. Ten aanzien van economische, sociale
en culturele rechten nemen de Staten die Partij zijn deze
maatregelen in de ruimste mate waarin de hun ter beschikking
staande middelen zulks toelaten en, indien nodig, in het kader
van internationale samenwerking.
|